Breindiversiteit (of neurodiversiteit) houdt in dat hersenen zich op verschillende manieren kunnen ontwikkelen, zowel op neurologisch als cognitief en psychologisch gebied. Als mensen een ‘gemiddelde’, ‘normale’ of ‘aangepaste’ hersenontwikkeling hebben, dan wordt dat ‘neurotypisch’ genoemd. Als deze ontwikkeling afwijkt van dat gemiddelde, dan wordt er van ‘neurodivergent’ gesproken. Neurodivergentie omvat meestal autisme, dyslexie, dyscalculie, ADHD, hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit.
Breindiversiteit wijst de term ‘stoornis’ echter af en ziet bijvoorbeeld ADHD als een menselijke variant van de natuur. Vanuit die manier van kijken ontstaat er binnen de maatschappij maar ook in de persoonlijke omgeving van een neurodivergent iemand en bij degene zelf een positievere houding tegenover zijn (eigen) manier van denken, waardoor iemand bijvoorbeeld kansrijker wordt in zijn schoolloopbaan.
Op scholen is er extra hulp voor neurodivergente mensen die dat nodig hebben (passend onderwijs), maar er liggen nog kansen in de manier waarop deze hulp wordt aangeboden. De aankomende jaren zal een inclusief studieklimaat in het Nederlandse hoger onderwijs meer aandacht krijgen. Daarbij gaat het om veiligheid en competentie: voelt iedere student, ongeacht achtergrond of problematiek, zich veilig binnen de hogeschool of universiteit en stelt de leeromgeving de student in staat te floreren? Scholen verlaten hierbij het paradigma van het medische model, dat zich richt op de vraag 'wat heeft deze student?', en omarmen het sociale model, waarin het draait om de vraag 'wat heeft de student nodig?'
Inclusie in het hoger onderwijs
Binnen het project Breindiversiteit op HZ University of Applied Sciences wordt inclusie in het hoger onderwijs onderzocht. Tijdens het eerste onderzoek werd door middel van interviews inzicht verkregen in de ervaringen en overtuigingen van hogeschooldocenten, -studenten en studieloopbaancoaches in het omgaan met verschillen tussen studenten. Vanuit dit beeld kan er gereflecteerd worden op en kunnen er verwachtingen geschetst worden ten aanzien van de kansen en belemmeringen voor inclusie. Ook werd onderzocht wat de behoeften zijn van hogeschooldocenten, -studenten en studieloopbaancoaches met betrekking tot drie pijlers: 1. vroegsignalering van ondersteuningsbehoeften bij leer- en gedragsproblemen en talenten; 2. docentschap bij differentiëren in de klas; 3. studieloopbaancoaching bij een gedifferentieerd curriculum. Voor het formuleren van problemen en het ontwerpen van oplossingen is deze input onmisbaar.
Tijdens het project zijn projectleider Rianne van der Feen en student Julia Dijk geïnterviewd door Omroep Zeeland, dat interview kun je hier terugluisteren.
Het onderzoek heeft in de eerste plaats een aantal aanbevelingen opgeleverd, onder andere dat er aandacht nodig is voor het bevorderen van het handelingsrepertoire van docenten in het omgaan met verschillen en meer specifiek in het proactief differentiëren. Er is ook een poster met bevindingen en aanbevelingen ontwikkeld en gepresenteerd tijdens de conferentie UHasselt Higher Education with Impact (2023).
Daarnaast is uit dit project de Werkplaats Onderwijs - Onderzoek Hoogbegaafdheid ontstaan: een gemeenschap van betrokkenen uit het po, vo, mbo en hbo die samen onderzoek doen en leren over inclusief onderwijs.